Vwo 4, hoofdstuk 3 stond op het punt van beginnen. Over ecologie, waar leerlingen kennismaken met de mechanismen achter de bijzondere interacties in de natuur. Van elementkringlopen en energiestroomschema’s tot voedselwebben en composthopen. Als ecoloog vind ik dat vanzelfsprekend een van mijn favoriete onderwerpen. Altijd actueel ook. Tijdens het voorbereiden van de lessen (een stel powerpoints van de vorige jaren, wat opdrachten uit de methode, wat opdrachten van mezelf) zocht ik naar wat actuele voorbeelden toen Zondag met Lubach voorbijkwam, over de boerenprotesten en de stikstofcrisis. Een prachtig onderwerp om het hoofdstuk mee te starten. Het laat precies het nut, de actualiteit en de complexiteit van dit deel van de biologie zien. Daar kon ik de rest van het hoofdstuk wel aan ophangen. Zo zou ik in al mijn stukjes uitleg kunnen teruggrijpen op het stikstofprobleem. Top. Maar wel veel werk, omdat ik de volgorde van wat ik normaal doe zou moeten omgooien en dus veel zou moeten aanpassen.
Al verder brainstormend dacht ik aan één van de pijlers achter het concept-contextonderwijs: bekijk het concept vanuit het oogpunt van de mens die er wat mee doet. En dat maakt hier die stikstofcrisis briljant lesmateriaal: tal van betrokken personen en andere invalshoeken. Ik wilde voorkomen dat het bleef bij een veelgenoemd voorbeeld, maar dat leerlingen er echt mee aan de slag zouden gaan. Het onderwerp meer in een concept-contextmal gieten zou daar als het goed is voor moeten zorgen. Al vrij snel kwam ik tot de goede werkvorm: een postersymposium waarbij leerlingen aan andere leerlingen de stikstofkringloop zouden uitleggen, en weergeven hoe hun groep belanghebbenden precies bijdragen aan de crisissituatie en wat voor effect die besluiten al dan niet op hen zouden hebben. Vanuit praktische overwegingen (+/-24 leerlingen per klas, groepjes van 4) kwam ik op 6 groepen uit: landbouwers, veehouders, bouwbedrijven, milieuorganisaties, provinciale politici en gewone burgers. Met een groter aantal leerlingen zou ik ‘terreinbeheerders’ als losse groep toevoegen.
Om de betrokkenheid van de leerlingen zo groot mogelijk te maken kwam ik terug op mijn oorspronkelijke idee waar ík diegene zou zijn die de verbindingen tussen de deelonderwerpen in dit hoofdstuk zou leggen, en wilde ik het bij de leerlingen zelf neerleggen. In een half uurtje zette ik daarom alle begrippen van het hoofdstuk op een rijtje (‘kennen’) en ik voegde er een paar cruciale vaardigheden aan toe (‘kunnen’), zoals het opstellen en aflezen van een energiestroomschema. Daar zette ik vervolgens de nummers van de bijpassende huiswerkopdrachten achter, zodat leerlingen wisten wat ze konden doen als ze een begrip of vaardigheid nog extra wilden oefenen. Vervolgens maakte ik een lijstje van twaalf vragen die leerlingen zouden helpen om de kern van het stikstofprobleem te vatten: de ‘kernvragen’. Leerlingen zouden dan in hun eigen groepjes eerst het hoofdstuk doorwerken, vervolgens tot de kernvragen komen en tot slot hun poster gaan maken.
De informatie die de leerlingen nodig zouden hebben, kunnen ze halen uit de methode (Nectar, voor de liefhebbers) of van internet. Ik verzamelde ook een paar goede uitlegfilmpjes en het goede linkje naar de stof op biologiepagina.nl.

De gedachte “hoe tof zou het zijn als we echt een boer of boswachter konden spreken” leidde tot een tweetje, dat liep totaal uit de hand en binnen een dag had ik de contactgegevens van acht politici, twee terreinbeheerders, een paar organisaties en twee mensen uit de bouw. Alleen de boeren bleven nog wat achter. Na een hernieuwd oproepje lukte het om ook daar een paar contactpersonen voor te vinden. Genoeg om ieder groepje te voorzien van de contactgegevens van minstens twee experts. De welwillende politici spreidde ik over de groepjes politici en burgers. Mijn enige verdere instructie aan de leerlingen (wees beleefd en bereid je vragen voor) had ik volgens mij er niet eens bij hoeven zeggen.
Samenvattend, leerlingen zouden dus op eigen houtje de stof doorwerken, via de ‘kennen’- en ‘kunnen’lijsten zelf zien wat ze wel en niet beheersen, via de kernvragen het stikstofprobleem in kaart brengen en zelf de experts benaderen. Huiswerk zouden ze zelf afspreken. Vervolgens zouden ze een poster maken en die presenteren. Ik beoordeel dan de presentaties, samen met de leerlingen uit de andere groepen. Ik appte mijn collega dat ik nou toch iets cools had bedacht (ze deed meteen mee), en printte de pakketjes.
En toen sprong ik in het diepe.
De eerste les opende ik met de uitzending van Zondag met Lubach en het geven van instructie. Ik legde uit wat precies van leerlingen verwacht werd, zag toe op het formeren van de groepjes en wees de belangengroepen toe. Sommige leerlingen lieten snel een voorkeur horen, waarna ik dat groepje uiteraard voorzag van de tegenovergestelde belangengroep. Altijd goed om eens vanuit een ander standpunt naar een zaak te kijken. De tweede helft van de les maakten de leerlingen een planning en spraken ze af wat ze wanneer en waar gingen doen.
In de tweede les schreef ik een tijdschema op het bord, waarbij ik steeds 5 minuten voor een groep had en op het eind 10 minuten voor iedereen beschikbaar zou zijn. In die 5 minuten ging ik langs bij de groepen, vroeg waar ze mee bezig waren, bekeek hun planning, gaf tips en extra uitleg. Elk groepje koos zijn eigen strategie: sommigen werkten eerst samen in de les de stof door, anderen hadden met elkaar afgesproken dat ze dat juist solo thuis zouden doen. Er werden laptops gehaald en tafels verschoven.
De derde les was hetzelfde als de tweede. Les vier en vijf zouden uitvallen, omdat ik weg zou zijn. Een kort overleg met de roostermaker zorgde ervoor dat er geen lessen verschoven zouden worden, waardoor ze met hun hele groepje er gewoon aan konden werken.
Mijn collega (die gewoon aanwezig was) hield het symposium in les zes. Ik één les later, zodat ik de leerlingen nog een keer zou zien vóór het symposium. Die les deed ik weer ongeveer hetzelfde, maar wat korter: een snel rondje langs de groepjes, waardoor ik bij iedereen twee keer langs kon en ook wat dingen inhoudelijk kon checken. Mijn grootste onzekerheid was (en is) dat leerlingen de leerstof zich niet voldoende eigen zouden maken.
Het symposium was heel fijn. Ik regelde een rol plakband, wees naar zes verschillende stukken muur, gaf ieder groepje een setje beoordelings-/feedbackformulieren en ging zelf langs de posters. Dat was nog best doorwerken. Ongeveer 7 minuten per groepje voor hun uitleg, mijn vragen, hun antwoorden en mijn feedback was best kort. Van de twaalf groepjes hadden er tien een goede poster. De elfde groep had printerproblemen (en net iets te weinig probleemoplossend vermogen) en de twaalfde een gebrekkige planning en werkverdeling. Het elfde groepje kon nog even snel printen en hen kon ik toch nog wel beoordelen, met groepje twaalf heb ik na de les nog even gesproken over samenwerken, plannen en organiseren. Ook dat is leren.
Inhoudelijk was het genieten: leerlingen wisten waarover ze praatten, hadden leuke invalshoeken en zijn echt in ‘hun’ belanghebbenden gedoken. De leerlingen vonden het fantastisch. Het bellen met experts (hoewel sommige erg tegenvielen qua inhoudelijke kennis…), de regie in eigen hand én bezig zijn met een superactueel onderwerp werd enorm gewaardeerd. Mijn grote twijfel blijft bij het doorwerken van de stof. Niet iedereen heeft dat even serieus gedaan. Ook waren sommige onderwerpen wel erg pittig om zelfstandig eigen te maken. Dat was ook het voornaamste commentaar van onze leerlingen. Twee lessen waarin in collegevorm het hoofdstuk wordt doorgenomen zouden een waardevolle toevoeging. Ik moet nog even kijken of een formatieve toets over dit hoofdstuk in de planning van de komende tijd past. Een regulier proefwerk kan natuurlijk ook, maar dat paste niet meer in onze toetsindeling (wij toetsen dit jaar bewust minder).
En dan, let’s talk time. Tijd hebben docenten standaard te weinig. Het maken van de kennen en kunnen, de kernvragen, de lijst met contactgegevens, het lijstje met de bijbehorende facultatieve huiswerkopdrachten en het beoordelingsmodel kostte me alles bij elkaar zo’n 3 uur werk. Tel daar het contact met mijn collega, het (noodzakelijk) twitteren en het printen bij op en ik kom uit op zo’n 4 uur. Dat is voor 6 à 7 lessen, twee parellelklassen. De klas van mijn collega tel ik niet mee. Met een opslagfactor van 0,6 heb ik officieel 27 minuten per lesuur van 45 minuten voor- en nabereidingstijd. Het rekensommetje kun je zelf verder maken, maar dat paste dus vrij gemakkelijk. Zelfs het schrijven van dit blog past daar nog in. Ik vond het ook heerlijk rustig. Eén zondagmiddag werk en drie weken aan lessen gedekt.
Volgend jaar weer? Nee. De kracht van dit onderwerp was de actualiteit. En het was een gelukje dat mijn twitteroproep zo goed ging. Daardoor kon ik makkelijk experts vinden. Voor een volgend jaar zou ik zoeken naar een dán actueel thema (die zijn er vast) en daar iets soortgelijks mee doen. Misschien dan met een of twee experts ín de klas. Deze projectwerkvorm is mij in ieder geval erg goed bevallen.
Tot slot, hartelijk dank aan al die mensen die mij geretweet hebben, tips gaven en in het bijzonder dank aan de mensen die contact wilden hebben met mijn leerlingen. Jullie waren top en gaven dit project een hele nieuwe dimensie.
Tips voor wie ook wil:
- Voor de experts kun je ook in de netwerken van leerlingen terecht. “Mag ik ook mijn moeder bellen?” was een serieuze vraag van een leerling die een lokale politica als ouder had. Natuurlijk mag dat.
- Eén of twee lessen/colleges vol met vakinhoud worden gewaardeerd en geven de leerlingen meer basis om de inhoud goed te kunnen begrijpen.
- Bewaak de processen bij leerlingen goed. Als ik niet afwezig was geweest voor les 4 en 5 had ik eerder kunnen ingrijpen bij ‘groepje 12’. Aan de andere kant, nu hebben ze ook weer een waardevolle les geleerd…
- Mail mij als je de materialen wil hebben! sge at bernrode punt nl. Alleen de contactgegevens van de experts krijg je niet van me, want daar hebben ze niet om gevraagd. De rest kun zo hebben.
- En durf te falen.